Om tot de oligarchie te worden toegelaten, diende de kandidaat aan de hand van zijn stamboom aan te tonen van een dezer bevoorrechte families af te stammen. Die voorwaarde alleen volstond echter niet. Men hoorde bovendien het bewijs te leveren burger van de stad Brussel te zijn, geen enkel ambacht uit te oefenen en uitsluitend van rentes te leven. Voorts moest men van het mannelijke geslacht zijn, volwassen en katholiek. Onechte kinderen nam men niet in de geslachten op; wel hun wettige kinderen. Van de huidige nazaten zijn er dan ook verscheidene die bastaardkinderen van edellieden en andere voorname lui onder hun voorouders tellen. Ofschoon zij van de zeven geslachten afstamden, waren vele families die ook lid waren van de Naties niet gerechtigd van dit uitgelezen gezelschap deel uit te maken doordat hun leden burgerlijke ambachten uitoefenden of bedrijvig waren in handel of nijverheid. Kinderen of nazaten van zulke ambachtslui konden echter eerherstel krijgen. De Brusselse families die van de zeven geslachten afstamden, bewaarden zorgvuldig en tot vandaag hun stamboom zodat diegenen onder hen die geen beroep uitoefenen (advocaten, leenheren, enz.) te zijner tijd in staat zouden zijn tot het gezelschap toe te treden. In de 17e eeuw diende men, om in de geslachten te worden opgenomen, een dossier aan te leggen met een preuve van afkomst en een stamboom op te stellen teneinde zijn aanspraken te rechtvaardigen. Twee commissarissen uit alle zeven stammen onderzochten dan deze stukken.
In die periode werd een betrekking in dienst van de vorst niet verenigbaar geacht met op winst gerichte belangen. Zo gold het ook voor de adel die een klasse ten dienste van de vorst vormde: zodra een van zijn leden in handel of nijverheid bedrijvig was, werd hij van adeldom uitgesloten. Dit voorschrift beoogde de vermenging van private en openbare belangen te voorkomen.
maandag 10 mei 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten